Japanese
Dutch
Form
Play
宇宙船 [基]
het ruimteschip, ruimteschepen
Noun
客室 [室]
de cabine, (-s)
Noun
客車 [両]
het treinstel, (-len)
Noun
小道 [本]
het spoor, sporen
Noun
帆 [反]
het zeil, (-en)
Noun
帆走する
zeilen
Verb
幹線道路 [本]
de snelweg, (-en)
Noun
引っ張る
optrekken
Verb
後を追う
lopen
Verb
後輪 [本]
het achterwiel, (-en)
Noun
後部ランプ [個]
Het achterlicht, (-en)
Noun
急行 [本、両]
de sneltrein, (-en)
Noun
急行列車 [本]
de sneltrein, (-en)
Noun
打ち上げ [回]
de lancering, (-en)
Noun
打ち上げる
lanceren
Verb
持ってくる
brengen
Verb
旅行
de reis, reizen
Noun
時刻表 [枚、冊]
de dienstregeling, (-en)
Noun
橋 [本]
de brug, (-gen)
Noun
歩きまわる
zwerven
Verb
歩道 [本]
de stoep, (-en)
Noun
渋滞 [ヶ所]
de file, (-s)
Noun
港 [ヶ所
de haven, (-s)
Noun
港 [ヶ所]
de haven, (-s)
Noun
潤滑油
het vet, (,-en)
Noun
潤滑油を差す
smeren
Verb
燃料
de brandstof, (-fen)
Noun
牽引する
slepen
Verb
甲板 [枚、面]
het dek, (-ken)
Noun
発射
het opstijgen
Noun
着陸 [回]
de landing, (-en)
Noun
着陸する
landen
Verb
移動 [回]
de transfer, (-s)
Noun
移動する
overbrengen
Verb
移動手段
het vervoer
Noun
空港 [ヶ所]
het vliegveld, (-en)
Noun
線路 [本]
het spoor, sporen
Noun
締める
vastmaken
Verb
自転車 [台]
de fiets, (-en)
Noun
自転車に乗る人 [人]
de motorrijder, (-s)
Noun
航空会社 [社]
de luchtvaartmaatschappij, (-en)
Noun
舵を取る
besturen
Verb
船 [隻]
het schip, schepen
Noun
荷物 [個]
de bagage, (-s)
Noun
蒸気機関車 [台]
de locomotief, locomotieven
Noun
蒸気船 [隻]
het stoomschip, stoomschepen
Noun
行く
gaan
Verb
衝突 [件]
de botsing, (-en)
Noun
車 [台]
de auto, (-'s)
Noun
車 [台]
de auto, (-s)
Noun